Cultuur & Historie

Gemeente Hellendoorn


Naatje is een textielmonument. In 1910 werd het door de Nijverdalse bevolking aan Godfried Salomonson, een textielbaron die de KSW leidde (KoninklijkeStoomweverij). Hij leidde de textielfabriek en was een van de grootstewerkgevers in de omgeving. Aan de gulle werkgever, die zich ook bekommerdeom de toestand van de gezinnen van zijn werknemers, is in 1910 het monument Naatje geschonken door de Nijverdalse bevolking.
In 1957 zijn Ten Cate en KSW gefuseerd en kreeg toen de naam Koninklijke Nijverdal – Ten Cate nv. Nu nog is Ten Cate een van de grootste bedrijven in Nijverdal welke zich nog steeds op de textielmarkt weet neer te zetten. De eerste standplaats van Naatje was in het toentijdige park aan de Grotestraat. Na meerdere verhuizingen en restauraties is het monument sinds 1997 op de huidige plek gehuisvest, vlak bij het historische pand van KSW.


Koninklijke Stoomweverij (KSW)

Nijverdal is in 1836 gesticht door toedoen van Thomas Ainsworth en de Nederlandsche Handel-Maatschappij, maar tot bloei gekomen dankzij de gebroeders Salomonson. Zij namen in 1852 de oorspronkelijke fabrieken over en legden de basis voor de fabrieken van Ten Cate, zoals die tot op heden in Nijverdal te vinden zijn.

Verliesgevende onderneming

Toen Ainsworth in 1841 overleed liet hij geen winstgevende onderneming na, voornamelijk doordat hij meer technicus dan zakenman was. Zijn weduwe liet het bedrijf voortzetten door bedrijfsleider Van Wijngaarden, maar deze wist het ook niet winstgevend te maken. In 1844 verkocht zij de fabrieken aan Cornelis Kuyper, een industrieel uit Zaandam. Deze overleed echter al in 1845. Zijn zoon Jacob nam de bedrijfsleiding samen met Van Wijngaarden over. Ook hen lukte het niet om blijvend winst te maken, zodat de familie Kuyper zich in 1849 genoodzaakt zag om het bedrijf stil te leggen. De arbeiders werden ontslagen en velen van hen vertrokken naar elders. Een publieke veiling van de eigendommen ging niet door wegens gebrek aan belangstelling.

Koninklijke Stoomweverij

In 1851 ging het weer wat beter met de textielindustrie en kon het fabriekscomplex wel geveild worden. Kopers waren Godfried en Hein Salomonson, fabrikanten uit Almelo. Zij lieten de oude fabrieksgebouwen afbreken en bouwden een nieuwe stoomweverij, waaraan het predicaat Koninklijk werd verleend. Voor deze Koninklijke Stoomweverij (KSW) werd een stoommachine gekocht in Amsterdam, evenals een tiental weefgetouwen in Engeland. In 1853 werd de fabriek in gebruik genomen. Al snel kon de productie worden uitgebreid en in 1854 had de fabriek al 360 getouwen. Het was toen de enige draaiende stoomweverij in Nederland.
In 1861 besloten de Salomonsons samen met M.G. van Heel in Nijverdal een stoomblekerij op te richten voor het bleken van de geweven stoffen. De deelname van de Salomonsons in deze onderneming heeft niet lang geduurd, want in 1889 openden zij een eigen blekerij die zich vanaf 1890 ook Koninklijk mocht noemen. In 1926 werd een stoomspinnerij gebouwd.

Sociaal karakter

De Salomonsons trokken wevers aan uit heel Nederland, bijvoorbeeld uit Schokland, Zeeland en de Koloniën van Weldadigheid. Zij bouwden voor hen vier blokken van zeventien woningen langs de weg Zwolle-Almelo.
Directeur G. Salomonson regelde ook diverse sociale voorzieningen voor de fabrieksarbeiders. Zo kwam er een ziekenfonds (door de arbeiders zelf betaald), een fröbelschool, een eigen muziekkorps, een coöperatieve winkel, een bibliotheek, enzovoorts. Buiten de fabriek om steunde hij in Nijverdal kerken en zelfs een vakbond bij het bouwen van een eigen onderkomen. Daarnaast waren er betere arbeidsregelingen dan bij vergelijkbare textielfabrieken elders in het land.

Fusie met Ten Cate

Ruim 1 eeuw na de oprichting fuseerde de KSW in 1957 met H. ten Cate Hzn. & Co uit Almelo. Het was de eerste grote industriële fusie van Nederland. Sindsdien richtte het bedrijf zich steeds minder op traditionele textielproducten, maar meer op industriële textieltoepassingen, kunstgras en chemische producten. De maatschappelijke betrokkenheid met Nijverdal is zo goed als verdwenen. 

Bronnen: En toen.nu. Canon van Nederland. Burgers, R.A., 100 jaar G. en H. Salomonson: kooplieden-entrepreneurs, fabrikanten en directeuren van de Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal (Leiden 1954). Ponsteen, A., Van Noetsele tot Nijverdal (Enschede 1973). Schelven, A.L. van, "Salomonson, Godfried (1838-1911)" in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)


De Sprengenberg is een huis op de heuvel Sprengenberg bij Haarle, gemeente Hellendoorn, gebouwd in de jaren 1898-1910 in opdracht van A.A.W. van Wulfften Palthe (1851-1929). Het huis wordt in Salland vaak de Palthetoren genoemd. Omwonenden spreken meestal van de Villa. Het bijbehorende landgoed De Sprengenberg is een natuurgebied in beheer bij Natuurmonumenten en maakt deel uit van het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug, het is vrij te bezoeken. Het huis is niet open voor publiek.

Badhuisje bij De Sprengenberg is nu een Rijksmonument.



Het badhuisje ligt vlakbij de Palthetoren in het bos en hoort bij een zwemvijver die regelmatig door de eigenaren van het landgoed en hun familieleden werd gebruikt. Het huisje dateert uit het einde van de negentiende eeuw.  Volgens de RCE gaat het om een zeldzaam object op een buitenplaats.  Slechts enkele in Nederland worden aangemerkt als rijksmonument. Het nieuwe rijksmonument is van stichting Huis Bergh. De monumentenstatus betekent dat het badhuis volgend jaar kan worden gerestaureerd. Ook de contouren van de bijbehorende zwemvijver worden dan weer zichtbaar gemaakt. 

Palthe woonde in Almelo en bezat het land rond de heuvel, waar hij geregeld joeg. In 1898 liet hij een theekoepeltje bouwen waar men kon bijkomen van de jacht en eventueel met enkele personen logeren. In de jaren daarna liet hij architect Karel Muller diverse uitbreidingen ontwerpen zoals de galerij en de toren. Palthe, die met twee broers de Palthetextielfabrieken had opgericht, was zeer geïnteresseerd in de nieuwste technieken en paste deze toe in het landhuis. Zo was het huis geheel zelfvoorzienend met een eigen waterput en Amerikaanse windmolen om stroom op te wekken. Bij het huis hoorde ook een kolk met een badhuisje. Dit gebouwtje bestaat nog, het wordt door de inwoners van het nabije Haarle wel het heksenhuisje genoemd.


Aanvankelijk was het huis bedoeld als jacht- en vakantiehuis, maar later ging Palthe er zelf wonen. Zijn vrouw, Maria Aurelia Engberts, had namelijk last van reumatiek en had baat bij de droge omgeving. Palthe had in de jaren 1910/20 op de bij het huis gelegen heide een eigen vliegveldje. Na zijn dood in 1929 heeft zijn ongetrouwde dochter, Maria Aurelia van Wulfften Palthe, er gewoond tot haar dood in 1961. Na de Tweede Wereldoorlog raakte het huis steeds meer vervallen. De exploitatie van het land bracht te weinig op en het land is door de familie verkocht: het is nu gedeeld eigendom van Natuurmonumenten en de Stichting Huis Bergh. Het huis De Sprengenberg is door de Stichting voor een symbolisch bedrag in erfpacht gegeven aan de afstammelingen van Palthe, verenigd in Vereniging De Sprengenberg. Sindsdien is het huis grondig opgeknapt.


Havezate Schuilenburg                   

Foto; Gertie Jacobs.  Foto landschap november 2020 gecombineerd met de tekening van het kasteel uit 1732

Schuilenburg was een havezate op de grens van de Sallandse buurtschappen Hulsen en Eelen in de gemeente Hellendoorn. De huidige buurtschap Schuilenburg heeft zijn naam aan de voormalige havezate te danken. 

In de negentiende eeuw dacht men nog dat Schuilenburg de plaats was van waaruit hertog Lotharius van Saksen in 1123 optrok om Deventer te belegeren. Inmiddels is die theorie achterhaald. Schuilenburg kreeg deze naam namelijk pas nadat de familie Van Schuilenburg eind veertiende eeuw haar intrede deed op dit huis. Daarvoor en nog geruime tijd daarna heette het huis Ter Molen. Bij het huis hoorde zowel een watermolen op de rivier de Regge als een windmolen.

Het wordt voor het eerst genoemd in 1339 als Johan van der Molen zijn huis, sael ende hoff, geheten toe der Moelen ende dat swanenflott, het windrecht en de molens van het kerspel Hellendoorn, de haven te Eelen aan Johan van Almelo verkoopt. Deze was sinds 1333 al eigenaar van de Hof te Hulsen. Vervolgens kwam het aan diens zoon Albert van Hulsen. Alberts dochter Hadewich trouwde met Sweder van der Schulenborg, afkomstig van de gelijknamige burcht bij Silvolde.

Sweder die aan de kant van de Heeckerens stond in de strijd tussen de Heeckerens en Bronckhorsten en ook in Overijssel tweedracht probeerde te zaaien, viel bovendien kooplieden uit Deventer, Kampen en Zwolle lastig. Uiteindelijk resulteerde dit in het beleg van Ter Molen dat vervolgens gesloopt werd.

Door het huwelijk van Sweders nazaat Hadewich van der Schulenborg kwam Ter Molen aan de familie Van Boetzelaer uit het hertogdom Kleef en daarna aan Van Ketteler. In de Tachtigjarige Oorlog lag er eerst een Staats garnizoen onder bevel van kapitein Pruyst op de Schuilenburg. In 1585 werd het door de Spanjaarden ingenomen totdat het in 1592 weer in Staatse handen kwam. Begin 17e eeuw nam Spinola het in, totdat hij het bij ingang van het Twaalfjarig Bestand in 1609 moest opgeven. Frederik Willem van Ketteler verkocht Schuilenburg in 1644 aan Johan II van Raesfelt tot Twickel. Na diens overlijden in 1648 kreeg zijn jongste zoon Wennemar de havezate Schuilenburg. Het huis had danig te lijden tijdens de jaren dat Bernhard van Galen Overijssel in zijn macht had. Na Wennemars kinderloos overlijden kwam het aan zijn broer Hendrik van Raesfelt tot de Ehze. Door het huwelijk van zijn dochter Agnes Sophia met Johan Zeger van Rechteren tot Rechteren in 1685 kwam het aan de Van Rechterens die het tot 1854 zouden bezitten. Het huis raakte in de achttiende eeuw in verval. In 1775 was het al bijna helemaal afgebroken.

In 1853 verkocht Willem Reinhard Adolf Karel graaf van Rechteren Limpurg de Schuilenburg op een veiling. Godfried Salomonson (1794-1867), directeur van de K.S.W. te Nijverdal, kocht de Schuilenburg (als gemachtigde) voor Thomas Wilson (Clayton, 1788 - Londen, 1867), directeur van een blekerij te Haarlem. Diens zoon Johan Waterloo Wilson (Brussel, 16 mei 1815 - 1883) liet een nieuw huis bouwen op de aanhorige gronden aan de overzijde op het erf Goos. Thomas Jr. (1840-1890), de zoon van JW, plaatste de gevelsteen met het inschrift TW-JWZ. In 1883 verkocht Thomas Jr. de havezate aan mr. Sjoerd Vening Meinesz die al eigenaar was van het nabijgelegen landgoed Eelerberg.

Schuilenburg lag aan het riviertje de Regge. Deze rivier vormde een onderdeel van de waterweg tussen Zwolle en Almelo. Bij Schuilenburg was een schutstal. Om voor voldoende water voor de watermolen te zorgen was er een stuw met schutten in de Regge aangelegd. Deze stuw zorgde voor wateroverlast voor de boeren stroomopwaarts. Bij Schuilenburg kruiste de weg van Zwolle naar Twente, de Twentseweg, de Regge. Bij de brug over de Regge bevond zich op de westelijke oever een herberg die ook Schuilenburg werd genoemd.

Van het kasteel zelf is niets bewaard gebleven. Het bouwhuis bleef tot halverwege de negentiende eeuw staan.
De bakstenen boogbrug over de binnengracht is gereconstrueerd aan de hand van een prent uit 1733.
Van de onder Schuilenburg horende boerderijen is onder andere Bouwhuis uit 1727 bewaard gebleven dat als rijksmonument beschermd

Bronnen; Wikipedia. evers, A.J en A.J. Mensema, De havezaten in Salland en hun bewoners, Alphen a/d Rijn, 1983, p.189-197. - Schutten, G.J., Varen waar geen water is. Reconstructie van een verdwenen wereld. Geschiedenis van de scheepvaart ten oosten van de IJssel van 1300 tot 1930, Hengelo, 1981, p.40-45. -  Vening Meinesz, F.A., Het kasteel Schulenborg bij Hellendoorn vroeger Ter Molen geheten in: Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 73e stuk, 1958, Digitaal.



Kasteel Eversberg


De Eversberg was een havezate in de buurtschap Notter in de Nederlandse gemeente Wierden. Het was gelegen in het voormalige richterambt Kedingen. De Eversberg werd voor het eerst genoemd in 1382. Het landgoed van Eversberg is sinds 1955 toegevoegd bij de gemeente Hellendoorn en ligt in Nijverdal. In 1943 is het huis verwoest door brand. Van het oude huis is alleen nog een kelder over die gebruikt wordt als vleermuisverblijf. Sinds 2017 wordt het beheerd door Landschap Overijssel. Op het landgoed bevinden zich enkele beukenlanen, een vijver (ronde komme) restanten van een Engelse tuin, een uitkijkheuvel, een nieuw aangelegd berceau, overblijfselen van een oud berceau en twee gietijzeren hekpalen aan de Wierdensestraat.


In 1382 werd Eversberg voor het eerst genoemd als katerstede (boerderij). In 1417 kreeg Seino ten Water het goed in handen. Waarschijnlijk was hij de grootvader of vader van Johan van den Water die het huis en landerijen in beheer kreeg van de bisschop van Utrecht, David van Bourgondië. Na twee eeuwen kreeg Adam van Heerdt en zijn vrouw Cornelia van Coeverden tot Rhaen het goed in het bezit. Cornelia was een dochter van Gosen van Coeverden de heer van havezate Rhaan in de buurtschap Rhaan nabij Hellendoorn. Van Adam van Heerdt wordt gezegd dat hij de Eversberg heeft gebouwd. In 1613 wordt hij voor het eerst toegelaten tot de Overijsselse Ridderschap. De Eversberg mag dan een havezate worden genoemd. Sinds 1619 maakte hij deel uit van de Gedeputeerde Staten van Overijssel en van 1637 tot 1638 was hij drost van het Drostambt Twente. In 1640 overleed hij en werd begraven in Rijssen. Zijn vrouw overleed 5 jaar eerder in 1635. De Eversberg kwam in bezit van hun enig in leven gebleven zoon Herman van Heerdt. Herman van Heerdt huwde tweemaal: eerst met Everdina van Ittersum en na haar dood in 1651 met Anna van Coeverden van Scherpenzeel. In 1652 werd de Eversberg aangenomen als leengoed van de provincie Overijssel. In de archieven werd beschreven dat Herman van Heerdt beleend werd met ”het huis Eversberch mett allen andere getimmer, hoven, boulanden, weydelanden, hoylanden, soo daertoe worden gebruickt; het erve Colmans, gelegen voor de poorte van ‘t voorseide huis, met allen synen toebehooren, ten deele in Hellendoorn; het halve erve Pultvoort, mede aen Eversberch gelegen, met allen synen olde en nyen toebehoor, ten deele in Hellendoorn; met noch een kotterstede, staende in den kamp, het Nyelandt gehieten, soo als de voorseide parchelen aen ende om ‘t huis Eversberch in eenen krinck syn gelegen tott aen het erve ende landeryen, geheten Boomkate; voorts de visserye tot het huis Eversberch gehoorde”. Hierna verkreeg Herman van Heerdts oudste zoon Robert de Eversberg. In 1628 werd het schoorsteen- of vuurstedengeld ingevoerd. In het register dat bijgehouden werd stond dat de Eversberg in 1675 slechts vier vuursteden telde, daarmee behoorde het huis tot de kleinere huizen in Twente.

Een eeuw later en enkele telgen uit het geslacht van Heerdt verder kwam de Eversberg in het bezit van Thimon Cornelis van Heerdt tot Eversberg hij werd in 1786 toegelaten tot de Overijsselse Ridderschap en beleend met de Eversberg. Hij was opperstalmeester van stadhouder Willem V van Oranje-Nassau. Later werd Thimon in de periode 1801-1806 hofmaarschalk op Slot Oranienstein in Diez. Ook maakte hij de Spaanse veldtochten onder leiding Arthur Wellesley, 1e hertog van Wellington mee in de strijd tegen Napoleon Bonaparte. In 1815 verhief de koning hem tot graaf. Na het herstel van de monarchie in Nederland werd Thimon van Heert tot Eversberg lid van de commissie tot ontwerp van de Nederlandse Grondwet. Tot 1824 nam hij zitting in de Tweede Kamer. Daarna nam hij tot aan zijn dood in 1844 zitting in de Eerste Kamer. De Eversberg werd sinds 1766 niet meer bewoond door de familie van Heerdt tot Eversberg en werd waarschijnlijk verhuurd. Omstreeks 1825 kwam er een nieuwe bewoner op het landgoed, baron Johannes Frederik van Sternbach geboren te Vaals in 1780. Hij trouwde in 1825 met Petronella Dubbeldemuts van Dijkck. Zij namen intrek in het op het landgoed gelegen spieker Dijkhuis. Hoogstwaarschijnlijk was het Dijkhuis een zomerverblijf van de familie van Heerdt tot Eversberg. Over baron van Sternbach zijn een aantal eigenaardigheden bekend, zo was hij jeneverstoker, waarnemend markenrichter van Noetsele, landbouwer en hij hield zich bezig met kunstmest. Bijzonder te vermelden is dat het kunstmesttijdperk rond 1825-1830 nog niet was aangebroken. Waarschijnlijk ging het om het gebruik van beendermeel dat overbleef uit de lijmkokerij. Baron van Sternbach overleed in 1835 op het Dijkhuis, zijn vrouw Petronella overleed “in volslagen armoede” in 1850 te Ootmarsum. Ze werden samen begraven in een grafkelder op het oude kerkhof van Hellendoorn.


De Eversberg en de Nederlandse Handelmaatschappij

In 1835 betrok de Nederlandse Handelsmaatschappij de Eversberg. Thomas Ainsworth, een Engels textieltechnicus en grondlegger van de katoenindustrie in Twente, vestigde zich op de Eversberg waar hij woonde en kantoor hield. Ook werd er een textielschool gesticht die later naar het aan de overkant van de rivier Regge gelegen Noetsele verhuisde. In 1836 werd aan de Regge een fabriek en magazijn gevestigd en van daaruit is het dorp Nijverdal ontstaan. Ainsworth overleed in 1841 op de Eversberg.


Na de dood van Thimon Cornelis van Heerdt tot Eversberg ging het landgoed over aan zijn zoon Willem Hendrik van Heerdt tot Eversberg. Willem Hendrik was generaal-majoor en nam deel aan de Tiendaagse Veldtocht tegen de Belgische opstandelingen. In 1841 werd Willem Hendrik benoemd tot provinciaal commandant van Overijssel. Willem Hendrik huwde in 1821 te Voorburg met Maria Elisa Gevers Leuven. Zij stierven beiden in 1864 op de Eversberg. De Everberg ging over op hun zoon Timon Hendrik van Heerdt tot Eversberg. Timon Hendrik was gehuwd met Johanna Elisabeth Spreutels. Zij vestigden zich met hun gezin eerst op het Dijkhuis en lieten het heerenhuis (de Eversberg) verbouwen. Timon Hendrik reisde naar Amerika en teruggekomen trachtte hij een paardenhandel op te zetten, maar financiën bleven in grote wanorde en beladen met schulden. In 1867 liet zijn familie hem onder curatele stellen en eiste zijn vrouw Johanna een echtscheiding, omdat hij een verhouding had met zijn jongere nicht Louisa Emma Gevers Leuven. Met haar trad hij in Londen in 1868 in het huwelijk en zij overleden beide in Parijs. In 1867 werd de Eversberg openbaar verkocht. Het landgoed was toen ca 200 hectare groot. Het bevatte een nieuw gebouwd herenhuis, twee bouwhuizen, acht boerderijen, park, vrucht- en moestuinen en het collatierecht van een predikant te Rijssen. Het huis met bijbehorende gebouwen kwam na de veiling in handen van Jan Wegkamp en Gerhardus Lambertus Hagendoorn voor 8000 gulden. Kort daarop werd het verkocht aan Tobias ten Cate die reeds andere percelen op het landgoed had aangekocht. Ten Cate was fabrikant te Almelo en had de Eversberg als belegging aangekocht. In 1868 verkocht hij het landgoed aan oud-minister van Koloniën Nicolaas Trakranen voor ruim 25.000 gulden die op de Eversberg ging wonen. Helaas kon hij er niet aarden en ging in 1872 de Eversberg opnieuw in de openbare verkoop. De Eversberg werd aangekocht voor 25.000 door Egbert ten Cate uit Almelo, een neef van Tobias ten Cate. Hij kocht de Eversberg ook als beleggingsobject. Ten Cate verkocht een gedeelte van de Eversberg waaronder het huis aan Laurens Adriaan Johan Kroon. Egbert ten Cate verschafte Kroon hiervoor een hypotheek. Kroon kon echter niet voldoen aan zijn verplichtingen en het landgoed ging in 1882 na de dood van Egbert ten Cate over op zijn erfgenaam mr. Jolle Gabing Veening. Jolle Gabing Veening was gehuwd met Egbert ten Cate zijn dochter Johanna Gezina Henriëtte ten Cate. In 1887 liet Veening een groot deel van het huis afbreken. Een gedeelte aan de oostzijde bleef bespaard en op de overgebleven fundamenten werd een boerenerf gebouwd. Na het overlijden van Veening in 1903 en zijn vrouw in 1915 kwam de Eversberg in het bezit van hun enig kind Egbert Julius Veening, toen commissionair te Bussum. Egbert Julius verbouwde het huis opnieuw en liet het veilen in 1933. Rentenier Jan de Boer kocht de Everberg en zocht contact met de familie van Heerdt tot Eversberg. Emile baron van Heerdt tot Eversberg, die fortuin had gemaakt op Java, kocht de Eversberg. Emile liet het huis afbreken en liet een nieuw huis bouwen dat was geïnspireerd op oude tekeningen. Dit huis werd weer op de oude fundamenten herbouwd. In 1943 ging het huis door kortsluiting in vlammen op en werd niet herbouwd. Wat overbleef was een ruïne die telkens verder aftakelde. Het landgoed werd daarna ondergebracht in een stichting de ‘Eversberg Stichting’. Deze verkocht het weer aan aannemer Hegeman uit Nijverdal. Daarna werd het nogmaals door verkocht aan diverse beleggers en projectontwikkelaars.

In de zomer van 1997 heeft een werkgroep bestaande uit een klein aantal vrijwilligers het keldergedeelte opnieuw opgemetseld met hoofdzakelijk oude stenen uit de gracht. De kelder doet nu dienst als vleermuisverblijf.

Bron; Wikipedia  

 

  • A.J. Gevers, A.J. Mensema, De havezaten in Twente en hun bewoners, Rijksarchief in Overijssel en Uitgeverij Waanders, Zwolle, 1995, ISBN 90-400-9766-6
  • E. Smit - Van Eversberg tot Eerde : Op zoek naar kastelen en landhuizen langs de Regge, 2012
  • A. Ponsteen - Oald Helders Sprokkelholt


Avonturenpark Hellendoorn

In 1936 opende Jan Van den Berg Ons Ideaal, een theehuis met terras, op de Hellendoornse berg. Om meer bezoekers te trekken, voegde hij er wat speeltoestellen aan toe. Twee jaar later veranderde hij de naam in Ontspanningsoord De Elf Provinciën. In de loop der jaren werden meerdere speeltoestellen toegevoegd en breidde het theehuis uit naar restaurant. In 1947 begon de aanleg van de Doolhof, wat uiteindelijk drie jaar in beslag zou nemen. Ook werd het restaurant met extra zalen uitgebreid. In 1956 startte het park met de aanleg van een Sprookjestuin.
In de jaren zeventig werden de eerste grote attracties toegevoegd zoals de monorail, Casa Magnetica, de Zeeleeuwenshow, de Westernhal en Jungle Vaart(1979). In 1978 trad de tweede generatie Van den Berg toe tot de directie: Hans, Ben en Jan jr. In 1978 vond de laatste naamsverandering plaats en werd het park hernoemd naar Avonturenpark Hellendoorn. Dit jaar opende het attractiepark haar eerste achtbaan, Avonturenslang. De achtbaan verhuisde in 2004 naar een ander attractiepark.

Groei naar attractiepark

In dejaren 80 begon het park meer uit te breiden en begon het een attractiepark te worden. Zo opende in 1982 Wild Waterval onder de naam Canadian River, de eerste boomstamattractie van Nederland. Een paar jaar later, 1986, opende overdekte achtbaan Black Hole. Deze overdekte achtbaan bevond zich in een grote tent. De achtbaan verdween vier jaar later weer uit het park. Een jaar later in 1987 opende Hellendoorn de polyp Notenkraker. Ook deze attractie is uit het park verwijderd in 1998. In 1988 openden in het attractiepark de attractie Jungle Rock, eenround-up, en watercarrousel Zwanenmolen. Jungle Rock verdween uit het park in 2006. André van Duin opende in 1989 de animatronicsshow De Hellendoorn Magical Monkey Show. De show werd in 2003 voor het laatst opgevoerd.

De jaren 90 begon met de opening van blikvanger Tornado. Een stalen achtbaan met twee inversies. Het was in Nederland, na de Python, de tweede achtbaan in Nederland van het Nederlandse bedrijf Vekoma. Verder openen in de jaren 90 schommelschip het Galjoen, topspin Montezuma's Revenge, overdekte achtbaan rioolrat,Sungai Kalimantan de langste rapid river van Nederland en Discovery Club de enige interactieve darkride van Nederland. In 1998 verkopen de zoons van Van den Berg het park aan Leisureplan, omdat in familiekring geen opvolging kon worden gevonden.

Wisselende eigenaren

In de jaren 00 verkoopt Leisureplan het park op haar beurt in 2001 aan het Franse bedrijf Grévin & Cie, dat in 1989 ontstaan was uit het Parc Astérix bij Parijs. Deze transactie verloopt niet soepel en leidt tot een financieel-juridisch steekspel. Begin 2002 wordt zelfs gemeld dat Hellendoorn publiekelijk geveild gaat worden. Zover komt het uiteindelijk niet: Grévin & Cie komt als winnaar uit de bus en wordt de nieuwe eigenaar. De familie Van den Berg en de bank moesten een zeker verlies nemen. Een jaar later gaat Grévin & Cie op in het eveneens Franse Compagnie des Alpes, dat op zoek was naar verbreding van de basis, naast exploitatie van skigebieden. Buiten diverse overnames vinden er ook veranderingen plaats in het attractie- en evenementenaanbod. Zo wordt het park sinds 2000 in de herfstvakantie, bij Halloween aansluitend, omgedoopt in Heksendoorn. Qua entertainmentaanbod zijn er optreden van Ernst, Bobbie en de rest en Bassie en Adriaan. In 2003 werd op de plaats waar achtbaan Avonturenslang stond de achtbaan Donderstenen geopend. Drie jaar later opende zweefmolen Piraat Enterhaak. Verder waren er dit decennium diverse opknapbeurten. Een voorbeeld daarvan is de Canadian River, die in 2006 wordt omgedoopt in Wild Waterval.

In de jaren 10 wisselde het attractiepark opnieuw een aantal keer van eigenaar. Op 1 februari 2011 kondigt het park op de eigen site aan dat Compagnie des Alpes 7 parken, waaronder Hellendoorn, heeft verkocht aan de investeerders Laurent Bruloy en H.I.G. Capital France. Hierna kwam het park in handen van de Looping Group. In 2019 werd het park eigendom van een investeringsmaatschappij dat eigendom is van de koninklijke familie van Abu Dhabi. In de jaren 10 werd het attractie-aanbod ook uitgebreid. Tarantula Magica, een Enterprise, opende in 2012. In de zomer van 2013 opende het attractiepark een waterpark in de buitenlucht onder de naam Slidepark Aquaventura. In 2016, het jaar van het 80-jarig jubileum opent er een nieuwe attractie in Dreumesland genaamd 'De Berenboom', een plek waar bezoekers de parkmascottes Baba en Bella kunnen ontmoeten. Ook wordt dit jaar voor het eerst 'Summer Splash' georganiseerd, een evenement in het Slidepark georganiseerd voor 12 tot 15-jarigen. 12 april 2017 opende de attractie Drakennest, een Disk'O. Hellendoorn heeft hierbij ook zorg gedragen voor decoratie en een verhaal bij de attractie. Belevenis is iets wat in de jaren 10 in de pretparkindustrie steeds belangrijker wordt. Bij de start van seizoen 2018 werd Dreumesland uitgebreid. Op de plek van het oude Speelkasteel opende het interactieve discotheater genaamd 'Bella's Swing Paleis'. In 2019 werd er nogmaals een attractie geopend in Dreumesland: Baba's Ruimtereis. In 2019 opende de botsauto's Fort Knalkruit. De attractie werd volledig gedecoreerd naar het piratenthema. Het exterieur van de attractie oogt als een piratenfort. Dit thema sloot aan op de nabijgelegen attracties zoals het schommelschip en de zweefmolen. In 2019 sloot de attractie Jungle Monster uit 1979 om omgebouwd te worden. Ook kreeg achtbaan de Donderstenen een nieuwe kleur.

De jaren 20 begonnen met de heropening van de rondvaart Jungle Monster. De attractie kreeg de naam Jungle Expedition, werd opnieuw gedecoreerd en kreeg een verhaallijn. In het najaar van 2020 werd de achtbaan Tornado gesloten voor een langdurige renovatie, waarbij ook de naam gewijzigd werd naar Balagos – Flying Flame. Ook werd vanwege de coronacrisis in Nederland het attractiepark meerdere keren op last van de overheid gesloten. In 2021 mocht Avonturenpark Hellendoorn meedoen aan een test, waarbij bezoekers van het park zich eerst bij een teststraat moesten testen op corona. Deze test vond plaats op 10 april. Avonturenpark Hellendoorn was daarmee het eerste attractiepark van Nederland dat de poorten opende in 2021. Dezelfde dag werd de achtbaan Balagos heropend voor het publiek. Tevens werd in april bekendgemaakt dat het attractiepark een nieuwe directeur heeft.

In de zomer van 2023 opent Avonturenpark Hellendoorn een 4e achtbaan. De achtbaan zal 'Ridderstrijd' heten. De achtbaan komt van de fabrikant Reverchon. Het gaat om een "Spinning Wild Mouse". Dat houdt in dat de karretjes draaien tijdens de rit. De achtbaan komt te liggen op de plaats waar eerst het doolhof lag. Bron': Wikipedia

 Bakkerij & IJs Museum

In dit unieke museum aan de Dorpsstraat in Hellendoorn begon D.J. Valk in 1936 een bakkerswinkel. Zijn zoon Gerrit Valk specialiseerde zich, naast het bakken van brood, tot banketbakker. Later kwam daar nog het bereiden van banketbakkersijs bij. De inwoners van Hellendoorn en hotels in de wijde omgeving werden gretige afnemers van 'IJs van Valk'. De ijscoman ventte door de hele omgeving met een bakfiets.
In 1960 werden de bakkersactiviteiten gestaakt en legde het bedrijf zich geheel toe op het maken van ijs. Gerrit Valk's Bakkerij- en IJsmuseum is een verzameling van de in 1985 overleden Gerrit Valk en werd door een in 1986 opgerichte Stichting tot Museum gerealiseerd.
Het museum geniet in toenemende mate bekendheid. Dit komt mede door het zelfs voor heel Europa unieke ijsmuseum waar vanaf het zeer handmatige tot en met een volledig gemechaniseerd productieproces kan worden getoond hoe vroeger de 'ijsco's' ontstonden. In het IJsmuseum is duidelijk te zien hoe de, in het begin, eenvoudige manier van ijsco's maken uitgroeide tot een massaproductieproces. Het ijsmuseum bestaat uit een overzicht van het verschil in de werkwijze van vroeger en nu. Er staan ijsmachines, verpakkingmachines en ijskarren met ondermeer het Mexicaantje met Oranje Hoed.


In het museum is een bakkerij te zien met daarin de originele oven die vroeger met takkenbossen gestookt werd. In de daarnaast gelegen broodkamer werd het nog warme, versgebakken brood bewaard om verkocht te worden. Ook is de woonkeuken nog steeds in originele staat en lijkt het of de tijd stil heeft gestaan.  >> lees meer op de website


Goudzoekerspad - 't Stut

Op 1 januari 1881 vond de opening plaats van de spoorlijn Zwolle-Almelo. Grootste obstakel bij de aanleg hiervan was de Nijverdalseberg. Deze werd door honderden arbeiders letterlijk afgegraven. Het zand werd gebruikt om de tracés tussen de Nijverdalseberg en Raalte en tussen Nijverdal en Wierden te kunnen ophogen. Niemand kon vermoeden dat 20 jaar later in het Nijverdalse Ravijn een heuse goudkoorts zou uitbreken.
Goudmijn
De heren Emanuel Hompes uit Den Haag en Samuel Frank uit Watergraafsmeer dienden in oktober 1901 een verzoek in bij Gedeputeerde Staten van Overijssel om goud te mogen delven in het Ravijn van Nijverdal. De toestemming werd verleend. Op 12 januari 1902 lieten Burgemeester en Wethouders het besluit wereldkundig maken voor het gemeentehuis en de kerk van Hellendoorn en de kerk van Haarle. Hompes en Frank hadden ervaring met het delven van goud. Zo hadden zij in Zuid-Afrika een behoorlijk kapitaal opgebouwd met de exploitatie van een goudmijn. Uit vooronderzoek was gebleken dat een proefmonster uit het Ravijn per 500 gram 25 milligram goud en 125 milligram zilver bevatte. Uit het rapport bleek dat per duizend kilogram erts voor 40 gulden goud gewonnen kon worden, 8 gulden meer dan bij gewone goudmijnen. Op basis hiervan kregen Hompes en Frank steun van verschillende geldschieters.
Afgraven van grond
De exploitanten kochten een stuk grond van landbouwer Rutgers ("Kupers Teunis") uit Hellendoorn. Ze vestigden zich tijdelijk in café De Budde, waar ook een opzichter uit Hilversum logies kreeg, die met 25 arbeiders aan de werkzaamheden begon. Ze legden loopgraven aan van ongeveer 12 meter diepte. Uit verschillende grondlagen werden grondmonsters genomen en naar laboratoria gestuurd. In de begintijd leek het een succesvol verhaal. De arbeiders zagen de goudschilfers glinsteren in het rulle zand.
Teleurstelling
De landelijke overheid gelastte na verloop van tijd een onderzoek door een hoogleraar uit Delft, met als doel het waarheidsgehalte van het verhaal en het goudgehalte van de grond vast te stellen. Maar het duurde even voordat het definitieve onderzoeksrapport verscheen. In de tussentijd daalde de koorts langzamerhand. "Gek, we zijn een half jaar bezig het lijkt wel of we in die tijd het meeste goud er uit hebben", sprak Hompes. Het Delftse onderzoek wees hele andere cijfers aan dan de voorstudie: "De monsters […] bevatten goud, maar het resultaat heeft het tevens meer dan waarschijnlijk gemaakt, dat deze hoeveelheid uit een commercieel oogpunt geen waarde heeft." De loopgraven en sleuven werden gedicht, de arbeiders werden ontslagen en de heren Hompes en Frank vertrokken weer. Alleen een fietspad door het Ravijn, het Goudzoekerspad, herinnert aan deze roemruchte maanden Nijverdalse geschiedenis. Bron !