Hellendoorn van Toen

Met dank aan Oald Heldern De Noaberschop

Foto van de Dorpstraat begin 1920   

De Elf Provinciën


Kom maar langs als je durft!

Iedere Hellendoorner koestert er warme herinneringen aan.
Het Avonturenpark of De Elf Provinciën. De dwaaltuin waar je blindelings de weg weet. De sprookjestuin waar je maar geen genoeg van kunt krijgen. De oldtimers waar je telkens weer een ritje in maakt


In 1936 begint Jan van den Berg op de helling van de Hellendoornse berg het theehuis Ons Ideaal. Een paar jaar later breidt hij uit met een kleine speeltuin en doopt hij zijn zaak om in De Elf Provinciën. Geleidelijk wordt de speeltuin een echt attractiepark. Er komen een doolhof en een sprookjestuin bij. In de jaren zeventig en tachtig moet alles groter, hoger en sneller. Denk aan de monorail, de achtbaan, de wildwaterbaan en de Rioolrat.
In 1977 verandert de naam in Avonturenpark en wordt Hellendoorn landelijk op de kaart gezet.
De slogan wordt: Kom maar langs als je durft! Er komen steeds nieuwe attracties bij, terwijl sommige oude verdwijnen. In de herfstvakantie wordt het park omgetoverd tot Heksendoorn,
een evenement waar het hele dorp aan meedoet. Net als het horrorevenement Screams is het geïnspireerd op Halloween.

Bron; Oald Heldern Dinand Webbink

Sanatorium Hellendoorn

In de 19de eeuw was tuberculose (tbc) een levensbedreigende ziekte. Geen wonder dat men zocht naar manieren om deze ziekte te bestrijden. In Duitsland en Zwitserland werden goede resultaten geboekt in zogenaamde sanatoria. Daarom werd in 1897 de Vereeniging tot Oprichting en Exploitatie van Volkssanatoria voor borstlijders in Nederland opgericht, met als voor-

zitter de medicus J.J. Homoet. De vereniging streefde naar een sanatorium voor beginnende tbc-patiënten die zelf niet in staat waren een gedegen kuur te betalen. Men ging op zoek naar een geschikte locatie.


Er werd gekozen voor de Hellendoornse bossen omdat men geloofde dat de boslucht, in combinatie met veel rust en gezond voedsel, goed was voor de borstlijders. Ook zou de inrichting hier mooi beschut tegen de wind liggen.
De vereniging kocht grond aan op de Eelerberg van de familie Vening Meinesz. Daarna kon begonnen worden met de bouw. Koningin-moeder Emma, beschermvrouwe van de tbc-bestrijding, opende op 30 mei 1902 het Volkssanatorium. Dat was een hele belevenis voor de bevolking van Nijverdal en Hellendoorn. Zelden kwamen er zoveel hoogwaardigheidsbekleders in de gemeente.


In het begin had het sanatorium financiële tegenslagen te verwerken. Bovendien bleek de geneesheer-directeur Boele zelf te lijden aan tbc. Hij bestuurde vanuit zijn ziekbed. Daarnaast verliep de grootschalige bereiding van de maaltijden niet altijd even hygiënisch.
Dr. Vos, die na het overlijden van dr. Boele in 1904 werd aangesteld, hanteerde een streng regime. Hij ontsloeg één van de verpleegsters, die morfineverslaafd bleek en stal uit de medicijnkast. Ook controleerde hij de hygiëne in de keuken en stelde hij vaste gedragsregels voor de patiënten in.
In 1912 werd er een nieuw paviljoen bijgebouwd. Vos was één van de eersten in Nederland die de arbeidstherapie invoerde als uitbreiding op de behandelmethode.


Vanaf het begin beschikte men in het sanatorium al over een eigen drinkwater- en elektriciteitsvoorziening. De keuken gebruikte producten uit eigen tuin. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden er een varkensstal en een slagerij gebouwd, zodat men nog meer zelfvoorzienend werd. Dit was een tegenvaller voor de middenstand in Hellendoorn, die verwacht had veel producten te kunnen leveren aan het sanatorium. Wel zorgde het voor werkgelegenheid en bood het tbc-patiënten uit de streek een kuuroord dichtbij huis.


Na de Tweede Wereldoorlog werden er geneesmiddelen ontdekt tegen tbc. Het sanatorium ontwikkelde zich tot een centrum voor de behandeling van patiënten met diverse longaandoeningen, en opende in 1952 zelfs een speciale longkliniek waar men ook operaties kon uitvoeren. Deze kliniek werd genoemd naar J.J. Homoet.
Tegen het einde van de jaren vijftig kwam tbc echter nog maar zo weinig voor, dat men op zoek moest naar een andere bestemming voor het sanatorium. Er bleek behoefte aan ruimte voor psychogeriatrische zorg. In 1964 kwamen de eerste zes bejaarden. De nieuwe afdeling kreeg de naam Krönnenzommer, naar een gedicht van Johanna van Buren. Al snel werd deze vorm van zorg uitgebreid. Tegenwoordig is Krönnenzommer een volwaardig en modern verpleeghuis voor demente bejaarden en Korsakov-patiënten.

Bron;

Volkssanatorium Hellendoorn - Canon van Nederland

De winkel van Tromp

 

Aan de Dorpsstraat in Hellendoorn stond tot 1970 het winkeltje van Tromp. Het was een echte winkel van Sinkel, je kon er van alles krijgen. In het eerste kwart van de twintigste eeuw kon je er zelfs verzekeringen afsluiten, zo blijkt uit het grote reclamebord links. Er voor staan Willem Tromp met vrouw en dochter Harda. Waarom Tromps Willem zo vervaarlijk met zijn jachtgeweer poseert, is niet bekend. Misschien wil hij duidelijk maken dat hij als zoon van een veldwachter voor de duvel niet bang is? Bron; MijnStadMijnDorp / Dinand Webbink


Hellendoorn van Toen


Johanna van Buren Dichteres in de moodersproake



Ik bidde oew, jonge volk van noew:
Hoaldt d'eigen sproake in eer'n,
Oew beste doon de-j Hollaands könt,
Mar… 't eigne neet verleer'n…


Johanna van Buren is in 1962 overleden, maar haar werk is nog altijd geliefd. Ze is bekend ver buiten Hellendoorn, waar zij op 20 december 1881 is geboren. Ze had geen gemakkelijke jeugd. Johanna's vader stierf toen ze nog maar 1 jaar was. Het vaderloze gezin ging bij de grootvader van moederskant inwonen. Na een ziekteperiode kwam Johanna als 16-jarige in dienst als leerling bij een naaister in Almelo. Op haar 19de kon ze zich als kostuumnaaister vestigen en nam zij zelf leerlingen aan. Het was een hard bestaan, met lange werkdagen en karige verdiensten. Gelukkig zorgde haar moeder voor het huishouden. Toen deze in 1919 stierf, kon Johanna aan de slag als telefoniste in het postkantoor.

"An oonzen oalen toren"

Johanna schreef al vanaf haar 16de gedichtjes in de streektaal ter gelegenheid van huwelijken en jubilea. Pas in 1926 publiceerde ze haar eerste gedicht, "An oonzen oalen toren", in het lokale Twentsch Volksblad. Het regionale Twentsch Zondagsblad vroeg haar om regelmatige bijdragen in het dialect. Al gauw schreef ze elke week een gedicht voor deze krant en bereikte daarmee een groot publiek. Ze bleef ook gelegenheidsgedichten schrijven. De mensen waardeerden haar werk omdat zij over de dagelijkse dingen van het leven gaan. Ook de natuur is vaak het onderwerp.

Populair zonder sterallures

Johanna was ingenomen met de waardering voor haar gedichten, maar sterallures waren haar vreemd. Zij liet zich meer dan eens relativerend uit over haar werk. Zo noemde zij haar gedichten "leedties".
Rond 1950 gaf zij aan dat het haar teveel werd om wekelijks een gedicht af te leveren. In november 1954 stond er een stukje in het Dagblad van het Oosten dat "mejuffrouw Johanna van Buren vanwege gezondheidstoestand, welke haar noopt meestal binnenshuis te vertoeven, zij zich niet in staat voelt frisse ideeën op te doen voor haar gedichten." Zij wilde zich richten op het "Heldern van vrogger".
Ook in haar proza kent men de dichtende Johanna terug, met haar ontroerende liefde voor alles wat leeft, voor haar geboortegrond en zijn werkzame bewoners. Ze bleef publiceren tot 1961. Hoe populair Johanna was, bleek bij de uitgebreide huldigingen ter gelegenheid van haar 70ste en 80ste verjaardag.

In gedachtenis

De nagedachtenis van Johanna van Buren wordt nog steeds in ere gehouden. De stichting Oald Heldern de Noaberschop beheert haar literaire nalatenschap en in dorpsmuseum De Valkhof is een permanente tentoonstelling te zien over haar. Verder is er een prijs naar haar vernoemd voor de persoon die zich bijzonder verdienstelijk maakt voor de streekcultuur in Oost-Nederland en de teksten van haar gedichten worden onder meer gebruikt door de Sallandse band Muppetstuff.
Haar prachtige standbeeld, onthuld op haar 100ste geboortedag, staat in de schaduw van haar geliefde oude kerktoren, die zij zo vaak heeft bezongen.

Bron;

Johanna van Buren - Canon van Nederland



Schuilenburg Machtige havezate langs de Regge


Foto; Gertie Jacobs.Foto landschap november 2020 gecombineerd met de tekening van het kasteel uit 1732

Een havezate is een versterkt huis van een edelman. Oorspronkelijk waren de bewoners getrouwen van de bisschop van Utrecht, die landsheer van Overijssel was. In de tijd van de Republiek (1588-1795) was het bezit van een havezate voor een edelman voorwaarde voor lidmaatschap van de Ridderschap. Deze bestuurde samen met de steden Deventer, Zwolle en Kampen de provincie Overijssel. De eigenaren van havezaten hadden dus veel macht, ook binnen de lokale gemeenschap waar zij verschillende privileges genoten. Zo hadden zij in Hellendoorn het recht om de predikant te benoemen en om bepaalde kerkelijke inkomsten toe te wijzen aan een begunstigde.
Rond Hellendoorn lagen langs de Regge vier havezaten: Den Dam, Egede, Rhaan en Schuilenburg. Die laatste was de meest aanzienlijke.


Schuilenburg lag op een zeer gunstige plek: direct aan de Regge en aan de verbindingsweg van Zwolle naar Almelo, de Twentsche Weg. Dit waren de belangrijkste handelsroutes tussen Twente en het gebied rond Zwolle, Hasselt en Kampen. Alle verkeer moest dus langs Schuilenburg.
De havezate lag ook goed beschut. Het terrein is waarschijnlijk kunstmatig opgehoogd, want het huis was omringd door een nat en drassig gebied. Het complex was verder omgeven door twee rivierbeddingen, waarvan de westelijke arm langs de havezate liep en de oostelijke verder weg.


De havezate Schuilenburg heeft een middeleeuwse oorsprong. De oudst bekende benaming van het huis is Ter Molen. In 1339 verkocht Johan ter Molen het huis, de hof en de molen aan Johan van Almelo, afkomstig uit een zeer invloedrijke Twentse familie. Zijn kleindochter Hadewig trouwde met Zweder van der Schulenborg. Het bezit werd in de loop der jaren uitgebreid met een water- en windmolen. De familie had het water- en windrecht, wat inhoudt dat niemand anders binnen de buurschappen een molen mocht bouwen. Daarnaast bezat de familie het visrecht op de Regge en het recht om zwanen te houden. Dit laatste tot groot verdriet van de boeren, die moesten toestaan dat de zwanen vaak grote schade aanrichtten aan weiland en veldgewas.


Het huis Schuilenburg werd meerdere malen aangevallen. In 1381 verwoestte de bisschop van Utrecht met behulp van de steden Deventer, Kampen en Zwolle de versterking, nadat Van der Schulenborg tegen de bisschop had samengezworen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was het huis meerdere jaren in Spaanse handen. Verschillende troepen trokken in deze periode plunderend door Hellendoorn en omgeving.
Eind 17de eeuw waren de Van Raesfelts en Van Rechterens de laatste adellijke bewoners. Het huis werd daarna verhuurd aan werknemers, zoals commiezen. In 1748 stond het huis echter leeg. Niet lang daarna was er niet veel meer van over. In 1998 kocht de gemeente Hellendoorn het terrein aan. De grachten werden uitgegraven en het terrein werd opnieuw aangelegd, met een brug bij de watermolen en een boomgaard. Een schuur werd omgebouwd tot Sagenschuur, waar vondsten zijn uitgestald die in de loop der jaren op het terrein zijn opgegraven, zoals musket- en kanonskogels, een windvaan en een ring. Bron: Schuilenburg - Canon van Nederland